Sentence
Tap a word...
Word
Hold a word...
Vandaag ga ik naar het zwembad. Het water is blauw en schoon. Ik draag een blauwe zwembroek. Ik spring in het water. Plons! Het water is koud. Ik zwem drie rondjes. Er zijn ook andere mensen in het water. Na het zwemmen neem ik een warme douche.
1/2